“Aan de schadelijke misvatting dat onze literatuur vooral “Nederlands” zou zijn, kan niet snel genoeg een einde komen.” Geert Buelens gooit op Neerlandistiek de knuppel in het hoenderhoek: het vakgebied van de neerlandistiek is nog altijd stuitend hollandocentrisch.
Onder verwijzing naar een onthullende passage van Ton Anbeek (“Eigenlijk zijn er drie literaturen: de Nederlandse, de Vlaamse, en de Vlaamse voor zover erkend door de Nederlandse uitgevers. De tweede kent de Noord-Nederlander niet – er is dus geen sprake van een eenheid. De eerste en de derde samenvoegen tot de literatuur van Noord en Zuid zou een daad van puur imperialisme zijn.”) laat Buelens zien hoezeer het Nederlands als taal gelijkgesteld wordt met de Nederlandse natie. Naast deze drie literatuur zijn er immers nog vele andere: de Surinaamse, de Antilliaanse, de Surinaamse voor zover erkend in Vlaanderen, de Nederlandse voor zover erkend in Vlaanderen. Enzovoort. Anderen mogen soms meedoen, maar wel in hun eigen hokje, waardoor de hiërarchie van een allesbepalend centrum en de perifere rest in stand gehouden wordt.
De oplossing voor dit probleem die Buelens voorstelt is verregaande decentralisatie:
Ik zie maar een uitweg: de radicale loskoppeling in ons vakgebied van Nederlandse taal, natiestaat Nederland, Nederlands grondgebied en in het Nederlands geschreven literatuur. Zolang “Nederlands” zowel naar het Europese land Nederland verwijst als naar de taal en de cultuur van alle Nederlandstaligen, en zolang onze studies enkelvoudig “Nederlandse taal en cultuur” heten, blijven we in deze knoop zitten.
Elleke Boehmer en Sarah De Mul deden, zo haalt Buelens aan, al eens een alternatief aan de hand. In hun boek The Postcolonial Low Countries verkozen ze “neerlandofoon” voor al die varianten van het Nederlands die in en buiten Nederland gesproken worden. Buelens gaat zelfs nog verder, door niet louter voor een postkoloniaal perspectief maar voor een radicaal gedecentreerde omgang met het Nederlands te pleiten.
Dit is een programma waar ik mij zonder meer achter kan scharen. Toch kleven er, om met Gramsci (‘Criteria van de literaire kritiek’) te spreken, ook ‘kosmopolitische’ gevaren aan dit perspectief.
Laten we de Surinaamse literatuur als voorbeeld nemen. Het grootste probleem is niet een gebrek aan aandacht voor Surinaamse literatuur in Nederland. Het probleem is vooral dat de Surinaamse literatuur, paradoxaal genoeg versterkt door de dekolonisatie, zich niet op het eigen nationale niveau kan manifesteren, enkel in de metropool. De Surinaamse schrijver in Nederland is als intellectueel een product van het kolonialisme en zijn leven kreeg zin en vorm in de kosmopolitische milieu van het koloniale imperium. Met de dekolonisatie is die positie in het luchtledige komen te hangen. In de nieuwe eenheidsstaat Suriname is die culturele expansie, waarmee overigens pas in de late koloniale tijd door Nederland, en op de voorwaarden van Nederland, een begin was gemaakt niet voortgezet.
Het is kortom niet mogelijk om te decentreren en de nationale fase over te slaan waarin een Surinaamse literatuur en literatuurkritiek zich kan manifesteren. Zolang de literair-kritische infrastructuur in Suriname achterblijft, dreigt nog steeds cultuurimperialistische inlijving bij de Nederlandse literatuur. Zoals op dit moment ook gebeurt.
Dit geldt ook voor andere neerlandofone literaturen. Het programma dat Buelens voorstelt, kan dus een stap voorwaarts zijn in zoverre het gepaard gaat met een daadwerkelijke participatie, maar op dit moment kan die niet gelijkwaardig zijn. Werkelijke decentralisatie moet dan ook vergezeld gaan van een democratisering van middelen.
Dank voor deze opmerking, Frank! Ben het er helemaal mee eens, maar vrees dat het nog ingewikkelder is. Want in het rijke Vlaanderen is die "nationale fase" al erg lang bezig en ontbreekt nog altijd (deels) de infrastructuur. Wat stel jij je concreet voor bij die "democratisering van middelen"?