Waarom deed ik dit?
We hebben geen verbeelding. Mijn terugkeer na een week in New York in Brussel. Ik fotografeerde het Chrysler Building, dat ik bewonderd had, altijd, en stak nauwelijks een dag later, met de wind mee, in iets meer dan 5 uur de Atlantische Oceaan over. Schiphol. Vroeg die ochtend, een maandag, een leeg Amsterdam. Op het Spui kwam ik de dichter A.K. tegen, die mij in New York wist. In Amsterdam had ik in de ochtend een vergadering en ‘s avond besloot ik, op de terugweg naar Brussel, langs te gaan bij een andere vergadering, in Antwerpen, waar ik langs een andere art deco wolkenkrabber kwam, de Boerentoeren. Moest dit een levensstijl voorstellen? Waarom deed ik dit? In Brussel kwam ik aan in een lege stad. Alleen. Uitvergaderd. Ik verkeerde er maar zonder mij werkelijk de stad eigen te maken, daarvoor was ik te veel een eiland op een Vlaams eiland in een zee van Franstaligheid, waar ik maar met moeite in opging. Maar ik verdronk er niet. Ik ademde er op een ander ritme. Toch bleef mijn verblijf in Brussel in die eerste jaren altijd iets houden van een onderbreking van mijn echte leven, dat zich in Nederland afspeelde, waar ik tal van banden had. Wat deed ik er dan wel? Ik ontvluchtte mijn leven en kalibreerde wieberend opnieuw mijn kompas. Ik sneed door. Dat ik net in Amerika was geweest, was maar een laatste stuip want ik wilde mij eigenlijk van de archimedische as van de anglofonie losmaken. Om een ander imperium aan te doen? Of tussen de rijken te bewegen? Te verbasteren? Het echte leven leek eigenlijk naar Brussel te wijzen, het anti-Rome waar alle wegen doorheen leiden, maar waar niemand aankomt. Ook ik niet. Ik ontmoette er ander schemervolk, andere ontwortelden die zich niet hadden kunnen assimileren. In Nederland was iedereen thuis. De vele infrastructuur maakte dat je er niet goed kon verdwalen. Hier was alles labyrintisch. Ik was in een late nabloei of juist erg vroeg bezig. Ik ontdekte veel schitterende leegte in Brussel. Ik was ver heen. Ik kwam mijn omstandigheden onder ogen. Ik stond haaks op het leven, ernaast. Mijn aartstwijfelaars zoekersdrang, mijn neiging om mijzelf af te zonderen om mij daarna weer onder de mijnen te begeven had weer een aanvang genomen. Ik ondernam die communie vlugger dan gedacht. Mijn resistenties waren door de hypermobiliteit die ik had aangenomen week geworden. Hier en elders waren toch overbrugbaar. In de wereld heerste een wrede en apocalyptische stemming, een publieke crisis die ik ook met publieke middelen bezweren wilde: het lukte niet. De intieme revolte ging wel door maar niet door mij verder van mijn kern te verwijderen. Dat was het lieve slechte ding. Ik keerde terug naar een plek. Nederland. Maar omdat ik de barok had ontdekt, was ik al een werveling van aflandige oriëntaties geworden. In mij zwierven nu andere werelden rond. Was ik bang voor de barok? Ik schrok van de barok. Dit kan wel worden afgeleid uit het feit dat ik in Rotterdam belandde. Van die tijd herinner ik mij alleen maar de comateuze monotonie en de nieuwe ziekte. Alle ontdekkingen die ik had gedaan werden er in een kas bewaard. Voor het eerst onderging ik, veroordeeld tot een kamerbestaan, werkelijk de privésfeer. Op het spoor van die belevenis van het grote erna dat erin is, leef ik nog altijd. En omdat ze intiem is, kan ik haar niet helemaal representeren. We hebben er geen verbeelding voor. Toen ik in New York rondliep had ik geen moment het idee dat dit een vreemde, onbekende stad was. Ik had alles al gezien. In Brussel, dat zo nabij en toch ver weg was, streek ik neer in een leegte. Naast die leegte lag de barok, meest steile triomfen. Ik had nog helemaal niets gezien.